X bereikt in 2017 de pensioengerechtigde leeftijd. Haar belastbare inkomen in dat jaar bestaat uit enkele maanden AOW (€ 3385), waarop geen loonheffing is ingehouden. Het inkomen van haar echtgenoot bedraagt € 51.000. De algemene heffingskorting van X bedraagt € 1795. De toegepaste heffingskorting bedraagt € 984, zodat de uit te betalen heffingskorting wordt vastgesteld op € 811. X is van mening dat de aan haar uit te betalen heffingskorting (€ 811) niet op het juiste bedrag is vastgesteld. Zij stelt daarbij dat de verschuldigde IB eerst verminderd moet worden met de ouderenkorting van € 1292, zodat aan haar het gehele bedrag aan algemene heffingskorting van € 1795 kan worden uitbetaald.
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de bij de IB-heffing 2017 in aanmerking te nemen gecombineerde heffingskorting van X € 1795 beloopt. De korting bedraagt € 984 en de verhoging € 811 (art. 8.9 Wet IB 2001). X heeft geen recht op een hoger bedrag aan heffingskorting. Uit het systeem van de wet volgt dat de gecombineerde heffingskorting voor X € 1795 bedraagt. Het hof merkt hierbij nog op dat het bedrag van € 1795 het maximaal in aanmerking te nemen gezamenlijke bedrag van de algemene heffingskorting én de ouderenkorting is. Het gelijk is aan de inspecteur.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 8.9
Wet inkomstenbelasting 2001 8.8
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden
Editie: 26 mei