Hof ‘s-Hertogenbosch oordeelt dat de inspecteur ten onrechte geen ambtshalve vermindering verleent voor de aanslagen IB/PVV 2010 en 2011. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
X heeft recht op stamrechtuitkeringen jegens een BV waarvan twee zonen de aandeelhouders zijn. Sinds 2000 schrijft de BV de stamrechtuitkeringen grotendeels bij als vordering van X op de BV. X geeft de termijnen aan als inkomsten uit werk en woning. X merkt de vordering ten onrechte aan als een terbeschikkingstelling in de zin van art. 3.92 Wet IB 2001. Na ontdekking van deze fout, komt de inspecteur niet tegemoet aan X’ verzoek om ambtshalve vermindering. In geschil is onder meer of de inspecteur de aanslagen IB/PVV 2010 en 2011 ambtshalve moet verminderen.
Hof ‘s-Hertogenbosch (MK I, 7 september 2017, 16/03590 en 16/03591, V-N Vandaag 2017/2090) oordeelt dat de inspecteur ten onrechte geen ambtshalve vermindering verleent voor de aanslagen IB/PVV 2010 en 2011. De uitzonderingen van art. 45aa UR IB 2001, in het bijzonder die van onderdeel e, zijn niet van toepassing op de onderhavige situatie. Het hof vermindert de aanslag IB/PVV 2010 ambtshalve met € 1018 en de aanslag IB/PVV 2011 met € 1073.
De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 45aa