Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat Rijnvarende X geen recht heeft op een proceskostenvergoeding, maar wel op een immateriële schadevergoeding van € 5000. Dat X heeft ingestemd met een verlenging van de beslistermijn in de bezwaarfase verlengt de redelijke termijn niet.
Rijnvarende X claimt in zijn IB-aangifte 2008 aftrek ter voorkoming van dubbele belasting. Naar aanleiding van de IB-aangifte verzoekt de inspecteur X om nadere informatie. X verstrekt de informatie gedeeltelijk. De inspecteur verleent de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting vervolgens niet. Verder is hij van mening dat X in 2008 verzekerd en premieplichtig is in Nederland. Nadat X in de bezwaarfase alsnog de Rijnvaartverklaring overlegt, beslist de inspecteur dat X toch niet verzekerd en premieplichtig is in Nederland. Hij is het echter niet met X eens dat hij recht heeft op een proceskostenvergoeding en een vergoeding voor immateriële schade.
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat Rijnvarende X geen recht heeft op een proceskostenvergoeding, maar wel op een immateriële schadevergoeding van € 5000. Volgens het hof had X kunnen aangeven dat hij niet over de Rijnvaartverklaring beschikte. Nu hij dat niet heeft gedaan, is er geen sprake van een aan de inspecteur te wijten onrechtmatigheid en heeft X geen recht op een proceskostenvergoeding. Voor de immateriële schadevergoeding geldt dat X op 4 januari 2012 bezwaar heeft gemaakt en dat de uitspraken op bezwaar zijn gedagtekend op 30 november 2018. Verder heeft de rechtbank op 8 augustus 2019 uitspraak gedaan. Niet van belang is dat X heeft ingestemd met een verlenging van de beslistermijn in de bezwaarfase. Op grond van het arrest van de Hoge Raad van 9 oktober 2020 (nr. 20/00143, V-N 2020/52.27) wordt de redelijke termijn daardoor namelijk niet verlengd.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 7:15
Algemene wet bestuursrecht 7:10
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden
Editie: 3 februari