De gemeente Schiedam is eigenaar van een sportcomplex. Zij laat in 2001 één van de door haar verhuurde natuurgrasvoetbalvelden vervangen door een kunstgrasvoetbalveld. Het veld wordt na de ingebruikneming zonder btw verhuurd. Bij de verkrijging van het complex is aan de gemeente geen btw in rekening gebracht. De gemeente heeft ook geen btw in aftrek gebracht. Bij de oplevering van het kunstgrasvoetbalveld wordt btw in rekening gebracht aan de gemeente. De inspecteur legt vervolgens een btw-naheffingsaanslag op in verband met de ingebruikneming van het kunstgrasveld. De naheffing betreft de btw over de waarde van de grond. De gemeente is het niet eens met de btw-heffing. Rechtbank 's-Gravenhage beslist dat de integratieheffing niet in strijd is met het EU-recht. Hof 's-Gravenhage beslist dat de integratieheffing deels in strijd is met het EU-recht. Het hof verwijst hierbij naar de wetsgeschiedenis en het arrest van het Hof van Justitie EU inzake de Gemeente Leusden en Holin Groep BV (29 april 2004, nr. C-487/01 nr. C-7/02). Volgens het hof moet een belastingplichtige, als hij zelf goederen heeft vervaardigd, een bedrag betalen dat overeenkomt met het bedrag waarvoor geen recht op aftrek zou bestaan als hij de goederen zelf had aangeschaft.
De Hoge Raad oordeelt dat de integratieheffing niet in strijd met het EU-recht is. De Hoge Raad verwijst hierbij naar het arrest van het HvJ EU van 8 november 2012 in de zaak van de gemeente Vlaardingen, nr. C-299/11 (BNB 2013/9). De Hoge Raad wijst vervolgens het verzoek van de gemeente, om te onderzoeken of in het verleden al btw is betaald over de waarde van de grond, af. Volgens de Hoge Raad heeft de rechtbank namelijk vastgesteld dat ervan moet worden uitgegaan dat de gemeente geen btw heeft betaald bij de voorafgaande grondverwerving en de verkrijging van het sportcomplex. De naheffingsaanslag blijft in stand.
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 3
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Europees belastingrecht, Omzetbelasting
Instantie: Hoge Raad
Editie: 23 december