De Hoge Raad oordeelt dat de door X bv verstrekte lening aan F bv niet onzakelijk is. De Hoge Raad wijst er hierbij op dat X bv ten tijde van de verstrekking van de lening nog geen aandelen in F bv hield.

Belanghebbende, X bv, investeert en participeert sinds 1992 met enige regelmaat in ondernemingen. In 2001 sluit X bv met enkele andere partijen een participatieovereenkomst ter financiering van een participatie. In het kader van deze participatie leent X bv geld aan F bv en tekent een borgstelling ten behoeve van F bv. Ook wordt overeengekomen dat X bv de aandelen in F bv verkrijgt. F bv gaat in 2002 failliet. X bv brengt de waardevermindering van de vordering, en het uit hoofde van de borgstelling betaalde bedrag, ten laste van de winst. De inspecteur accepteert de aftrekposten niet. Rechtbank Haarlem beslist dat er geen sprake is van een schijnlening, een deelnemerschapslening of een bodemloze putlening en dat X bv de vordering op F bv kan afwaarderen. Hof Amsterdam oordeelt dat de geldlening op onzakelijke voorwaarden is verstrekt en dat er sprake is van een ‘hoofdsomonzakelijke geldlening'. Volgens het hof is namelijk niet gebleken dat de aanvaarding door X bv van het debiteurenrisico ter zake van de onderhavige geldlening niet op aandeelhoudersmotieven berustte. Het gelijk is aan de inspecteur. X bv stelt in cassatie dat zij op het moment van het aangaan van de lening een onafhankelijke derde was van F bv. De lening is daarom per definitie niet onzakelijk.

De Hoge Raad oordeelt dat er in beginsel geen sprake is van een onzakelijke lening als de verstrekking van de geldlening plaatsvindt door een belastingplichtige die voorafgaande aan de geldverstrekking nog niet aandeelhouder van de vennootschap was en in het kader van die verstrekking door toekenning van aandelen in de vennootschap of anderszins medegerechtigd wordt tot de winst van de vennootschap. Volgens de Hoge Raad is dit slechts anders in uitzonderingssituaties. Van een dergelijke uitzonderingssituatie is in casu echter geen sprake. De Hoge Raad doet de zaak vervolgens zelf af. X bv kan een bedrag van € 465.125 in aftrek brengen.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 3.25

Wet op de vennootschapsbelasting 1969 8

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Vennootschapsbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 3 maart

0

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen