A, de moeder van belanghebbende, X, werkt bij de Rwanda- en Joegoslavië-tribunalen van de VN. X woont bij haar in. Op grond van de VN-zetelovereenkomsten, en in het voetspoor daarvan de Nederlandse wetgeving, is X beperkt in haar AOW-opbouw in de jaren dat zij inwoont bij haar moeder. X is in deze inwoonperiode 15 - 23 jaar oud. X acht zich wél verzekerd, omdat de VN haar pensioen niet verzekeren en Nederland haar ongerechtvaardigd discrimineert ten opzichte van inwonende gezinsleden van werknemers van Nederlandse werkgevers.
De Hoge Raad oordeelt dat uit de VN-Zetelovereenkomsten volgt dat X in alle opzichten is uitgesloten van de verplichte sociale verzekeringen in Nederland. De Hoge Raad merkt vervolgens op dat X gedurende de periode dat zij bij A inwoonde was uitgesloten van de kring der verzekerden voor de AOW. Verder is de Hoge Raad van mening dat er bij de uitsluiting van X geen sprake is van discriminatie. De regeling is volgens de Hoge Raad namelijk niet van redelijke grond ontbloot. De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep van X ongegrond.
Wetsartikelen:
Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten 26
Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 14
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Premieheffing
Instantie: Hoge Raad, Hoge Raad (Civiele kamer)
Editie: 17 februari