De heer X en zijn echtgenote beschikken over een eigen woning. Hun zoon heeft een eigen bedrijf, maar raakt in 2008 in acute financiële nood. De zoon gaat boven de garage van de woning van zijn ouders wonen. Deze ruimte bestaat uit een woonkamer, keuken, slaapkamer, badkamer en toilet van in totaal 55 m2. De zoon wordt later vergezeld van zijn (nieuwe) echtgenote en hun kind. Vanaf 2011 betalen zij maandelijks ‘kost en inwoning’ en vanaf december 2012 ‘huur’. In 2017 verzoekt de zoon om ambtshalve vermindering van de winst over 2012 tot en met 2015, stellende dat de woning door hem ook zakelijk werd gebruikt. Na deze verminderingen stelt de inspecteur dat X de eigen woning deels niet zelf gebruikt en legt een navorderingsaanslag over 2012 op.
Rechtbank Noord-Nederland oordeelt dat het gezin van de zoon niet tot de huishouding van X en zijn echtgenote behoort. De zoon was namelijk vóór 2008 al vele jaren maatschappelijk zelfstandig. Het door het gezin van de zoon bewoonde deel is daarom geen ‘eigen woning’ van X en zijn echtgenote, zodat door hen een te hoge aftrek eigen woning is geclaimd. De navordering is terecht. Het beroep van X is ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.111
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Instantie: Rechtbank Noord-Nederland
Editie: 2 september