Belanghebbende, X, verricht in de jaren 1990-1992 wetenschappelijk onderzoek aan het K in het Verenigd Koninkrijk. Hij ontving hiervoor een studiebeurs van de Y. Voor zijn werkzaamheden ontving X geen beloning. Onderzoek waarbij X betrokken is geweest, heeft geleid tot het vestigen van patenten door het Z. Vanaf 2000 ontvangt X – op onregelmatige basis – royalty's van het Z. Volgens de inspecteur behoren deze royalty's tot het inkomen uit werk en woning van X. X stelt dat de heffing over het inkomen uit de royalty's aan Engeland is toegewezen. Volgens X moeten de inkomsten namelijk worden toegerekend aan een vaste inrichting in Engeland. Rechtbank Breda beslist dat de door X ontvangen royalty's tot zijn inkomen uit werk en woning behoren. De rechtbank verwerpt daarmee de stelling van X dat er geen sprake is van een bron van inkomen. Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat de activiteiten van X bij K in het economische verkeer plaatsvonden en dat de daarmee behaalde voordelen belastbaar zijn. Verder is het hof van mening dat hetzij art. 12 lid 1, hetzij art. 21 lid 1 Belastingverdrag met het Verenigd Koninkrijk (VK) van toepassing is en dat beide bepalingen het heffingsrecht toewijzen aan Nederland. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Advocaat-generaal (A-G) Niessen concludeert dat er een bron van inkomen was en dat X in de jaren waarin hij werkzaam was voor het K en het onderzoek verrichtte waaruit later de in geschil zijnde inkomsten voortvloeiden, beschikte over een vast middelpunt. De A-G merkt vervolgens op dat X een zelfstandige werkzaamheid verrichtte in de zin van het belastingverdrag en dat het VK over de inkomsten mag heffen. De A-G adviseert de Hoge Raad om het beroep in cassatie van X gegrond te verklaren.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.90
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting, Internationaal belastingrecht
Instantie: Hoge Raad, Hoge Raad (Advocaat-Generaal)
Editie: 8 mei