Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat X geen recht heeft op teruggaaf van de dividendbelasting. X maakt namelijk niet aannemelijk dat zij, als zij in Nederland zou zijn gevestigd, niet aan de VPB-heffing zou zijn onderworpen.

X, een Japans pensioenfonds, ontvangt portfoliodividenden van in Nederland gevestigde beursgenoteerde vennootschappen. Op de dividenden wordt 15% dividendbelasting ingehouden. X verzoekt om teruggaaf van de ingehouden dividendbelasting. X beroept zich op art. 63 VWEU.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat X geen recht heeft op teruggaaf van de dividendbelasting. Volgens de rechtbank moet namelijk worden getoetst of X objectief vergelijkbaar is met een in Nederland gevestigd pensioenfonds dat recht heeft op teruggaaf van dividendbelasting. De rechtbank stelt vervolgens vast dat X niet aannemelijk maakt dat zij, als zij in Nederland zou zijn gevestigd, niet aan de VPB-heffing zou zijn onderworpen. De rechtbank overweegt daarbij dat X, gezien de kenmerken van de door haar uitgevoerde pensioenregelingen, niet kan worden aangemerkt als een lichaam als bedoeld in art. 5 lid 1 onderdeel b Wet VPB 1969. Ook is er volgens de rechtbank geen sprake van een pensioenregeling als bedoeld in art 5 lid 3 Wet VPB 1969.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie 63

Wet op de vennootschapsbelasting 1969 5

Wet op de dividendbelasting 1965 10

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Europees belastingrecht, Vennootschapsbelasting, Dividendbelasting

Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Editie: 8 mei

3

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen