Hof ’s-Hertogenbosch beslist dat sprake is van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. De aan de orde zijnde geschilvragen zijn door X al voorgelegd in de procedures over de aanslagen ib/pvv voor eerdere jaren waarin ten nadele van X is beslist. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
X woont in het hele jaar 2013 in Duitsland en is niet verzekerd voor de Nederlandse volksverzekeringen. X is binnenlands belastingplichtige. Recht op medische zorg heeft X in Duitsland. De kosten daarvan komen ten laste van Nederland. X is daarvoor volgens art. 69 Zvw een bijdrage verschuldigd die overeenkomt met AWBZ-premie. Deze bijdrage wordt op zijn Nederlandse pensioen ingehouden. X claimt de bijdrage als voorheffing te kunnen verrekenen met de op aanslag verschuldigde ib/pvv 2013. De inspecteur staat dit niet toe. X komt uiteindelijk in hoger beroep.
Volgens Hof ’s-Hertogenbosch (MK I, 29 juni 2018, 17/00218, V-N 2018/56.1.8) is de volgens art. 69 Zvw verschuldigde bijdrage niet aan te merken als op het inkomen van X ingehouden premie voor de AWBZ. Deze kan dan niet als voorheffing verrekend worden met de op aanslag verschuldigde inkomstenbelasting. Het hof is van mening dat sprake is van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. De aan de orde zijnde geschilvragen zijn door X al voorgelegd in de procedures over de aanslagen ib/pvv voor eerdere jaren, waarin ten nadele van X is beslist. X hoeft de proceskosten van de inspecteur echter niet te betalen, omdat deze geen kosten heeft geclaimd die voor vergoeding in aanmerking komen. Het hoger beroep is ongegrond.
De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 9.2
Algemene wet bestuursrecht 8:75
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Inkomstenbelasting, Premieheffing
Instantie: Hoge Raad
Editie: 11 januari