Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat KA Deka geen recht heeft op de gevraagde teruggaven dividendbelasting. KA Deka heeft niets gesteld over de vervangende betaling. Verder voldoet hij ook niet aan de aandeelhouderseis.
Köln-Aktienfonds Deka, een Publikum Sondervermögen (beleggingsfonds) is naar Duits recht opgericht, in Duitsland gevestigd en is een UCITS-fonds (Undertaking for Collective Investment in Transferable Securities). De aandelenkoers van KA Deka is beursgenoteerd. De participanten in KA Deka kunnen deelnemen in haar bezittingen door het kopen van aandelen, via een systeem genaamd ‘global stream’. In de jaren 2002 - 2008 wordt voor ruim € 700.000 Nederlandse dividendbelasting geheven ter zake van door KA Deka ontvangen dividenden. KA Deka verzoekt om teruggaaf van deze dividendbelasting. De inspecteur wijst dit verzoek af. Rechtbank Zeeland-West-Brabant stelt prejudiciële vragen aan de Hoge Raad. De Hoge Raad stelt op zijn beurt prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie EU. Het Hof van Justitie EU oordeelt dat het niet in strijd met het EU-recht is dat Nederland aandeelhouderseisen stelt aan de teruggaaf van dividendbelasting. Deze eisen moeten dan wel gelden voor zowel ingezeten als niet-ingezeten icbe’s. De eis dat de winst binnen acht maanden na afloop van het boekjaar aan de aandeelhouders moet worden uitgekeerd is wel in strijd met het EU-recht. De Hoge Raad beantwoordt daarop de vragen van de rechtbank en komt daarbij onder andere terug van zijn beslissing in het arrest van 10 juli 2015, nr. 14/3956 (V-N 2015/36.14). In dat arrest besliste de Hoge Raad dat een in het buitenland gevestigd beleggingsfonds reeds niet vergelijkbaar is met een in Nederland gevestigde fbi omdat een dergelijk beleggingsfonds niet in Nederland inhoudingsplichtig is voor de dividendbelasting.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant bakent het geschil eerst nader af. De eerste vraag daarbij is of KA Deka moet instemmen met een vervangende betaling. De rechtbank overweegt daarbij dat in principe geen recht bestaat op de gevraagde teruggaaf van dividendbelasting als niet wordt ingestemd met de vervangende betaling. Deze wijze van rechtsherstel is volgens de rechtbank verenigbaar met het EU-recht. De rechtbank heeft daarbij nog wel twijfel over het hanteren van ‘de wereldwinst’ als grondslag voor de vervangende betaling. Nu KA Deka geen stelling heeft ingenomen met betrekking tot de berekening van de vervangende betaling, heeft hij volgens de rechtbank in principe geen recht op de teruggaaf. Vervolgens stelt de rechtbank vast dat KA Deka niet aannemelijk maakt dat hij voldoet aan de aandeelhouderseis. Het is dan niet nodig om prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie EU te stellen over de verenigbaarheid van de door de Hoge Raad voorgeschreven wijze van rechtsherstel met het doeltreffendheidsbeginsel. De rechtbank is verder van mening dat KA Deka kan worden tegengeworpen dat hij niet voldoet aan de aandeelhouderseis. KA Deka heeft geen recht op de gevraagde teruggaven dividendbelasting.
Wetsartikelen:
Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie 63
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 28
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Dividendbelasting
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Editie: 10 februari