X meldt zich per 10 januari 2010 aan als ondernemer. Zij houdt zich bezig met de bemiddeling in woonruimte via internet. Zij verhuurt woonruimte in twee woningen waarvan zij eigenaar is. X meldt zich per 30 september 2011 af als ondernemer voor de omzetbelasting. Op 27 april 2011 dient X haar aangifte ib/pvv 2010 in. Zij geeft daarin geen winst uit onderneming aan. In haar op 25 september 2012 ingediende (herziene) aangifte ib/pvv over het jaar 2010 geeft X een verlies uit onderneming aan. Uit de specificatie winst- en verliesrekening over dat jaar blijkt dat er geen omzet met de kamerbemiddeling is behaald. De inspecteur legt met dagtekening 7 februari 2013 de aanslag ib/pvv 2010 op overeenkomstig de eerst ingediende aangifte. Rechtbank Noord-Holland verklaart het beroep van X ongegrond. X komt in hoger beroep. Hof Amsterdam beslist, in navolging van de rechtbank, dat X niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij ten tijde van het starten van haar activiteiten redelijkerwijs mocht verwachten dat daarmee voordeel zou worden behaald. Volgens het hof heeft de rechtbank terecht het gegeven dat X zich per 30 september 2011 heeft afgemeld als ondernemer voor de omzetbelasting bij haar beoordeling betrokken. Het hoger beroep is ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.8