X heeft de Belgische nationaliteit en woont in België. Hij neemt als vennoot deel in een Nederlandse vof. Voor de belastingheffing in Nederland heeft hij geopteerd voor de binnenlandse belastingplicht. X is niet verzekerd en premieplichtig voor de Nederlandse volksverzekeringen. In België is hij verplicht verzekerd (RSVZ). In 2006 betaalt X een RSVZ-bijdrage van € 25.985 en in 2007 betaalt hij € 6387. In geschil is in hoeverre deze bijdrage aftrekbaar is van de winst van X. Rechtbank Den Haag oordeelt dat de RSVZ-bijdrage een aftrekbare bedrijfslast vormt. Volgens de rechtbank is X de bijdrage namelijk verschuldigd uit hoofde van zijn ondernemerschap en is er dus sprake van voldoende causaliteit tussen de RSVZ-bijdrage en de onderneming. Vervolgens stelt de rechtbank vast dat de bijdrage alleen aftrekbaar is voorzover deze ziet op ‘pensioenen' (45%) en een 'restpost' (5%), zodat de helft van de bijdrage in aftrek kan komen. Hof Den Haag oordeelt dat de RSVZ-bijdrage betreffende het element ´pensioenen´ alleen aftrekbaar kan zijn als er sprake is van uitgaven voor inkomensvoorzieningen. Omdat volgens het hof niet is voldaan aan de voorwaarden van art. 3.126 Wet IB 2001, heeft X geen recht op aftrek van de bijdrage. Het hof vernietigt de uitspraak van de rechtbank en stelt de inspecteur in het gelijk.
De Hoge Raad oordeelt dat de RSVZ-bijdrage die betrekking heeft op het rust- en overlevingspensioen is (door)betaald aan een lichaam als bedoeld in art. 3.126 lid 1 onderdeel d Wet IB 2001. De Hoge Raad verwijst daarbij naar een besluit van de staatssecretaris. De Hoge Raad verwijst de zaak vervolgens naar Hof Amsterdam. Dit hof moet de andere door de inspecteur aangevoerde gronden over de aftrekbaarheid van de ‘pensioen'bijdrage onderzoeken.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.25