Belanghebbende, X, ontvangt een voorlopige aanslag IB/PVV 2009 met een te betalen bedrag van € 12.538. Op verzoek van X legt de Belastingdienst een nieuwe voorlopige aanslag op met een te betalen bedrag van € 5607, gespecificeerd: € 12.538 minus € 6931. Naar aanleiding van de door X ingediende aangifte legt de inspecteur onder de benaming "Vermindering Inkomstenbelasting Premie volksverzekeringen 2009" vervolgens een nadere voorlopige aanslag op met een te betalen bedrag van € 5247, gespecificeerd: € 5607 minus € 360, waarbij is vermeld dat € 360 wordt ontvangen of verrekend. De definitieve aanslag vermeldt een te betalen/ontvangen bedrag van nihil onder verrekening van € 5247 aan ‘eerdere voorlopige aanslag(en). X stelt dat het totaal van de drie voorlopige aanslagen verrekend moet worden (€ 23.392) waardoor zij recht heeft op een teruggaaf van € 18.145.
Hof Den Haag (MK I, 19 april 2013, BK-12/00470, V-N Vandaag 2013/1117) oordeelt dat bij de definitieve aanslag een bedrag van € 5247 wordt verrekend in verband met de voorlopige aanslagen. Het hof heeft de indruk dat X vanaf het begin tegen beter weten in het standpunt heeft ingenomen dat zij in aanmerking komt voor een teruggaaf van € 18.145. Dit terwijl dat bedrag niet is betaald en niet nog is verschuldigd. Het hof laakt de proceshouding van X en wijst in dit verband op de wijze waarop zij de inspecteur in diskrediet heeft willen brengen en op haar verzoek om een integrale proceskostenvergoeding. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 15
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Inkomstenbelasting
Instantie: Hoge Raad
Editie: 24 januari