Aan de heer en mevrouw X zijn in het kader van het Rekeningenproject diverse IB-navorderingsaanslagen opgelegd. Over de aanslagen zijn tot in de hoogste instantie vergeefs fiscale procedures gevoerd, zodat deze thans onherroepelijk vast staan. In deze civiele procedure wordt verzet aangetekend tegen een dwangbevel, geeft X alsnog openheid van zaken en wil daarmee aantonen dat de betreffende IB-aanslag dus te hoog is. Volgens Rechtbank Rotterdam is het verzet ongegrond. De heer en mevrouw X gaan in hoger beroep.
Hof 's-Gravenhage oordeelt dat de belastingrechter bij uitsluiting is bevoegd om te oordelen over het opleggen en de hoogte van de onderliggende belastingaanslagen. Indien de burgerlijke rechter moet oordelen over een verzet tegen de tenuitvoerlegging van een dwangbevel, kan hij de onderliggende belastingaanslag, gelet op de formele rechtskracht daarvan, slechts marginaal toetsen. De thans geëiste ambtshalve vermindering van art. 65 AWR is niet bedoeld om eerst te procederen en pas daarna, wanneer de fiscale procedures niet tot het gewenste resultaat hebben geleid, openheid van zaken te geven en alsnog om ambtshalve vermindering van de aanslag te vragen. De heer en mevrouw X worden in het ongelijk gesteld.
Lees ook het thema De inkeerregeling en Navordering.
Wetsartikelen:
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Invordering, Civiel recht algemeen
Instantie: Hof Den Haag
Editie: 4 oktober