Voor de kwaliteit en continuïteit van zorg is een goede balans in omvang tussen vaste en flexibele zorgmedewerkers belangrijk. Er is echter wel een aantal kanttekeningen te plaatsen bij de suggestie dat de fictieve werknemer en de zzp’er gelijke kosten opleveren voor de werkgever/opdrachtgever. Dat schrijft minister de Jonge van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aan de Tweede Kamer. Hij beantwoordt hiermee Kamervragen van de leden Regterschot en Tielen (beiden VVD).

Als kanttekening noemt de minister dat zzp’ers minder indirecte uren hebben. Bij een groter aantal zzp’ers neemt het aantal indirecte uren bij werknemers procentueel verder toe, hetgeen leidt tot een hoger gerechtvaardigd tarief voor zzp’ers. Hiermee wordt de vicieuze cirkel van uitstroom naar zzp-schap verder versterkt. De berekening is gebaseerd op een gemiddeld uurtarief, maar de gemiddelde flexwerker bestaat niet. Ook is geen rekening gehouden met bemiddelingskosten. Slechts 17,8% van de flexwerkers heeft een arbeidsongeschiktheidsverzekering. Deze kostenpost dient de werkgever voor zijn werknemer verplicht te maken. Door geen arbeidsongeschiktheidsverzekering af te sluiten, loopt de zzp’er een risico op inkomensverlies.

Overigens zijn de criteria arbeid, loon en gezag leidend voor de beslissing om te werken met een zelfstandige of een werknemer. Dat wil zeggen dat feitelijke invulling van zaken als zelfstandigheid en gezagsverhouding hierin meegewogen moeten worden.

[Nieuwsbron]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Loonbelasting

Regelgevende instantie: Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

Editie: 18 september

4

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen