Hof Amsterdam oordeelt dat de inspecteur niet aannemelijk maakt dat het schip over een scheepspatent beschikt. X is dan ook niet sociaal verzekerd in Nederland.

Belanghebbende, de heer X, woont in Nederland en is in loondienst werkzaam bij A, een in Luxemburg gevestigd bedrijf. Van 1 januari tot en met 30 juni 2007 werkt X als kapitein op een binnenvaartschip, waarvoor in Nederland een Rijnvaartverklaring is afgegeven. Hij beschikt over een E 101-verklaring, afgegeven door de Luxemburgse autoriteiten. Volgens deze verklaring is de sociale zekerheidswetgeving van Luxemburg vanaf 1 september 2004 op hem van toepassing. In geschil is of X in het eerste halfjaar van 2007 in Nederland verplicht verzekerd en premieplichtig is voor de volksverzekeringen en de zorgverzekering. X voert daarbij onder andere aan dat het schip niet is voorzien van een scheepspatent in de zin van art. 22 Herziene Rijnvaartakte, en dat daardoor niet wordt voldaan aan de voorwaarden van art. 1 onderdeel m Rijnvarendenverdrag. Volgens X kan hij dan niet worden aangemerkt als rijnvarende. Hof Den Haag beslist dat X is aan te merken als rijnvarende in de zin van het Rijnvarendenverdrag. Ten aanzien van het scheepspatent merkt het hof op dat de inspecteur weliswaar niet aannemelijk heeft gemaakt dat het schip hier niet over beschikt, maar dat het ontbreken van het scheepspatent er in casu niet toe mag leiden dat de conflictregel uit het Rijnvarendenverdrag niet meer van toepassing is. Het hof overweegt hierbij dat, wanneer vaststaat dat een schip met winstoogmerk in de Rijnvaart wordt gebruikt, het Rijnvarendenverdag van toepassing is, ondanks het ontbreken van het scheepspatent. In cassatie stelt de staatssecretaris dat de inspecteur, met zijn brief met bijlagen van 25 april 2012, wel degelijk aannemelijk heeft gemaakt dat het schip beschikte over een scheepspatent. De Hoge Raad oordeelt dat de uitspraak van het hof niet kan worden getoetst, omdat de brief van 25 april 2012 ontbreekt. De Hoge Raad verwijst de zaak naar Hof Amsterdam.

Hof Amsterdam oordeelt dat de inspecteur met zijn brief met bijlagen van 25 april 2012 niet aannemelijk maakt dat het schip in de relevante periode over een scheepspatent beschikt als bedoeld in art. 22 Herziene Rijnvaartakte. X is dan ook niet sociaal verzekerd in Nederland. Het hof overweegt daarbij nog wel dat, gezien de strikte verwijzingsopdracht, geen acht kan worden geslagen op de nadere documenten die de inspecteur heeft overgelegd. Het gelijk is aan X.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet financiering sociale verzekeringen 6

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Premieheffing, Internationale sociale zekerheid

Instantie: Hof Amsterdam

Editie: 17 februari

6

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen