Hof Amsterdam oordeelt dat de inspecteur terecht de door belanghebbende voorgestane lijfrentepremieaftrek heeft geweigerd, nu hij de lijfrentepremie in wezen schuldig is gebleven.
X is vennoot van een CV. Op 15 februari 2012 richt X een BV op, waarin hij zijn onderneming inbrengt. X' aandeel in de bedrijfspanden brengt hij niet in. X bedingt voor de stakingswinst en de oudedagsreserve een lijfrente van € 293.246. Hij leent dit bedrag bij een bank. In juni 2012 stort X dit bedrag op de bankrekening van de BV. Direct daarna verstrekt de BV X leningen tot hetzelfde bedrag. Hiermee lost X de lening aan de bank weer af (kasrondje). In hoger beroep is in geschil of X recht heeft op lijfrentepremieaftrek.
Hof Amsterdam oordeelt dat de inspecteur terecht de door belanghebbende voorgestane lijfrentepremieaftrek heeft geweigerd. De omstandigheden, tezamen en in onderling verband beschouwd, leiden tot de conclusie dat de werkelijke wil van X er op is gericht de lijfrentepremie schuldig te blijven. Art. 3.130 Wet IB 2001 staat dan aan lijfrentepremieaftrek in de weg. Onderdeel 3.2.3 van het besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 28 december 2004, nr. CPP2004/633M, BNB 2005/100, doet hieraan niet af.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.130
Wet inkomstenbelasting 2001 3.129
Wet inkomstenbelasting 2001 3.128