Aan de heer X zijn met toepassing van de verlengde navorderingstermijn diverse navorderingsaanslagen opgelegd. Volgens Hof 's-Hertogenbosch is bij het opleggen van de IB-aanslagen over 1996 en 1997, alsmede de VB-aanslagen over 1997 en 1998 weliswaar een vertraging opgetreden, doch is deze vertraging niet van dien aard dat daarmee in strijd wordt gekomen met de eis van redelijke voortvarendheid. De aanslagen waren door de inspecteur aangekondigd in zijn brief van 1 december 2003. Met excuses voor de late toezending zijn de aanslagen pas opgelegd d.d. 31 juli 2004. De verhoging in de VB-aanslag over 1996 wordt kwijtgescholden omdat het vereiste bewijsvan het beboetbare feit niet is geleverd. Partijen gaan in cassatie. De Hoge Raad oordeelt dat de inspecteur niet de vereiste voortvarendheid in acht heeft genomen aangezien een onverklaarbare vertraging van meer dan zes maanden is opgetreden. Het cassatieberoep van X is voor het overige ongegrond. Het hof is met betrekking tot de VB-aanslag over 1996 ten onrechte tot het oordeel gekomen dat het bewijs van het beboetbare feit niet is geleverd is. Het berekende saldo op de KB Lux rekening per 1 januari 1996 is namelijk hoger dan de door X over 1991 tot en met 1995 verschuldigde belasting en heffingsrente. Het beroep van de Staatssecretaris van Financiën is gegrond.
Wetsartikelen:
Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 6
Algemene wet inzake rijksbelastingen 67e
Algemene wet inzake rijksbelastingen 16
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Inkomstenbelasting
Instantie: Hoge Raad
Editie: 1 oktober