De inspecteur legt X voor de jaren 1994 tot en met 2000 navorderingsaanslagen IB/PVV en voor de jaren 1995 tot en met 2000 navorderingsaanslagen vermogensbelasting op. De aanslagen worden opgelegd met verhogingen respectievelijk boeten. Hof Amsterdam verklaart de beroepen van X gegrond, vermindert de navorderingsaanslagen, de boeten en de in rekening gebrachte heffingsrente en scheldt de verhogingen gedeeltelijk kwijt. X stelt beroep in cassatie in. De Minister van Financiën stelt eveneens cassatieberoep in maar trekt dit beroep later weer in.
De Hoge Raad oordeelt dat Hof Amsterdam bij zijn beslissing over de boeten te verregaande consequenties heeft verbonden aan het verzaken van de inzageplicht door X. De Hoge Raad heeft immers bepaald dat het verzaken van de inzageplicht als zodanig geen bewijs oplevert van een beboetbaar feit en ook geen invloed heeft op de bewijslastverdeling en de beoordeling of de boete proportioneel is (rechtsoverwegingen 4.5.2, 4.5.3 en 4.6.3 van HR 15 april 2011, nrs. 09/03075 en 09/05192, BNB 2011/206 en 207). De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep van X gegrond en verwijst de zaak naar Hof 's-Gravenhage. Dit hof moet beoordelen in hoeverre de inspecteur voor elk van de jaren 1994 tot en met 2000 het bewijs van het beboetbare feit heeft geleverd en (indien dit bewijs is geleverd) in hoeverre elk van de opgelegde boeten passend en geboden zijn.
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Inkomstenbelasting
Instantie: Hoge Raad
Editie: 27 augustus