Hof Den Haag oordeelt na verwijzing door de Hoge Raad dat de inspecteur slaagt in het bewijs dat de heer X in 1994 de beboetbare feiten heeft begaan. Het is aannemelijk dat X in dat jaar een rekening met een aanzienlijk saldo aanhield bij KB Lux en dat deze bewust is geopend om het tegoed en de inkomsten daaruit verborgen te houden.

Aan de heer X zijn in het kader van het Rekeningenproject diverse IB- en VB-navorderingsaanslagen, alsmede 100% verhogingen en vergrijpboetes (hierna samen: boetes) opgelegd. De inspecteur beschikt namelijk over een microfiche met gegevens van KB Lux uit 1994. Volgens Hof Amsterdam is het aannemelijk dat X in de bewuste jaren houder was van een bankrekening bij KB Lux. Aangezien X niet de vereiste inlichtingen verstrekt, volgt omkering van de bewijslast. X toont wel overtuigend aan dat de correcties te hoog zijn. Deze zijn namelijk ten onrechte berekend naar de hogere voor ondernemers bestemde normen, terwijl X in de desbetreffende jaren geen winst uit onderneming heeft genoten. De correcties worden daarom met één/derde verminderd. De boetes worden gematigd tot 64%. De Hoge Raad (25 november 2011, nrs. 10/03390 en 10/05248, V-N 2011/62.8) verklaart het beroep in cassatie gegrond. Er is namelijk een kennelijke, ook voor partijen kenbare, misslag in het dictum geslopen, die echter direct kan worden wordt hersteld. Met betrekking tot de boetes, miskent het hof, volgens de Hoge Raad, hetgeen is overwogen in HR 15 april 2011, nrs. 09/03075 en 09/05192, V-N 2011/23.24.5 en V-N 2011/20.4. Het verwijzingshof moet daarom beoordelen: (i) in hoeverre de inspecteur voor elk van de boetes het bewijs heeft geleverd dat X het feit ter zake waarvan de boete is opgelegd, heeft begaan, en (ii) (voor zover dit hof van oordeel is dat het bewijs van beboetbare feiten is geleverd) in hoeverre elk van de opgelegde boetes, gelet op de omstandigheden van het geval, een passende en ook geboden sanctie is. In reactie hierop stelt de inspecteur dat alleen voldoende grond bestaat tot het handhaven van de boetes betreffende 1994, zijnde het enige jaar waarvan op het microfiche gegevens beschikbaar zijn.

Hof Den Haag oordeelt dat de inspecteur slaagt in het bewijs dat X in 1994 de beboetbare feiten heeft begaan. Het is aannemelijk dat X in dat jaar een rekening met een aanzienlijk saldo aanhield bij KB Lux en dat deze rekening bewust is geopend in een land met een bankgeheim om het tegoed en de inkomsten daaruit voor de Nederlandse belastingdienst verborgen te houden. De inkomsten van X waren in dat jaar hoger dan de vrijstelling en het vermogen was hoger dan de vrijstelling voor gehuwden. Boetes van 80% zouden in beginsel passend zijn, mede gelet op het proportionaliteitsbeginsel en het feit dat de verschuldigde belasting is bepaald aan de hand van de verzwaring van de bewijslast. Voor een verdere matiging dan tot 64%, wegens undue delay of anderszins, is geen reden. De IB- en VB-aanslagen over 1994 met verhogingen worden conform voorstaande vastgesteld. De overige boetes worden vernietigd.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 6

Algemene wet inzake rijksbelastingen 67e

Algemene wet inzake rijksbelastingen 27e

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting, Inkomstenbelasting

Instantie: Hof Den Haag

Editie: 7 augustus

2

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen