Het tweede lijfrenterecht wordt beschouwd als een voortzetting van het eerste lijfrenterecht. Het maakt daarbij niet uit of de lijfrente al was ingegaan of niet. Een uitzondering op de fiscaal geruisloze omzetting vormt de situatie waarin de bij staking van de onderneming bedongen direct ingaande lijfrente op een later tijdstip wordt omgezet in een uitgestelde oudedagslijfrente.
De lijfrentetermijnen kunnen niet ongelimiteerd naar de toekomst worden verschoven. De lijfrentetermijnen van zowel een levenslange als een tijdelijke oudedagslijfrente moeten in beginsel uiterlijk ingaan respectievelijk worden uitgekeerd in het jaar waarin de lijfrentehouder de leeftijd heeft bereikt die vijf jaar hoger is dan zijn of haar AOW-leeftijd.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.125
Wet inkomstenbelasting 2001 3.124
Wet inkomstenbelasting 2001 3.134
Rubriek: Inkomstenbelasting
Regelgevende instantie: Belastingdienst
Editie: 22 januari
Informatiesoort: VN Vandaag