De Kennisgroep overdrachtsbelasting geeft antwoord op de vraag of een rechtspersoon die als enige bezitting een belang kleiner dan 1/3 heeft in een OZR voldoet aan de doeleis van artikel 4 Wet BRV.

Volgens de kennisgroep is dit in casu het geval. Z verkrijgt alle aandelen in Holding X BV. Holding X BV heeft als enige bezitting een 10%-deelneming in Y BV. Y BV is een onroerendezaakrechtspersoon (OZR), omdat zij uitsluitend een onroerende zaak bezit die wordt verhuurd aan derden. Nu het belang in Y BV minder is dan 1/3 vindt er geen consolidatie plaats in de zin van art. 4 lid 4 Wet BRV 1970. De vraag komt op of een rechtspersoon die als enige bezitting een belang heeft van kleiner dan 1/3 in een OZR voldoet aan de doeleis van artikel 4 Wet BRV 1970. Volgens de kennisgroep kwalificeert Holding X BV als OZR. Voor de toepassing van art. 4 lid 1 Wet BRV 1970 wordt het 10%-belang in Y BV fictief aangemerkt als onroerende bezitting van Holding X BV (ingevolge art. 4 lid 2 Wet BRV 1970). Nu dit de enige bezitting van Holding X BV is, is dus niet in geschil dat Holding X BV voldoet aan de bezitseis van art. 4 Wet BRV 1970. Holding X BV voldoet ook aan de doeleis van art. 4 Wet BRV 1970.

Wetsartikelen:

Wet op belastingen van rechtsverkeer 4

[Nieuwsbron]

Rubriek: Belastingen van rechtsverkeer

Regelgevende instantie: Belastingdienst

Editie: 23 oktober

Informatiesoort: VN Vandaag

540

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen