X houdt 50% van de aandelen Y BV. De andere 50% van de aandelen Y BV wordt gehouden door een derde (A). Het aandelenkapitaal van Y BV bestaat uit gewone aandelen. Het vermogen van Y BV bestaat uit beleggingsvermogen. X overlijdt. B en C erven ieder 25% van de aandelen in Y BV. B en C willen gebruik maken van de faciliteit van art. 4.12a Wet IB 2001. A wenst geen dividend op zijn aandelen in Y BV te ontvangen. Om gericht dividend uit te kunnen keren op de door B en C gehouden aandelen Y BV, worden de gewone aandelen Y BV verletterd in aandelen A en aandelen B. Bij de verlettering gaan geen rechten over van de ene aandeelhouder naar de andere aandeelhouder. De aanwezige reserves en goodwill worden bij de verlettering evenredig over de letteraandelen verdeeld. Ook wijzigen de aandeelhoudersrechten van de aandelen niet. De door A gehouden gewone aandelen Y BV worden letter A aandelen. De door B en C krachtens erfrecht verkregen gewone aandelen Y BV worden letter B aandelen. De vraag was of de na de verlettering gehouden aandelen B kwalificeren als de krachtens erfrecht verkregen aandelen waarop de faciliteit van art. 4.12a Wet IB 2001 kan worden toegepast.
Rubriek: Inkomstenbelasting
Regelgevende instantie: Belastingdienst
Editie: 31 maart
Informatiesoort: VN Vandaag