De Kennisgroep successiewet heeft een standpunt gepubliceerd naar aanleiding van een vraag over verwerping vanwege de BOR-vrijstelling en de toepassing van art. 30 SW 1956. Het artikel is van toepassing, omdat de strekking van het artikel is dat niet minder belasting wordt geheven dan zonder verwerping verschuldigd zou zijn.

De vraag is gesteld naar aanleiding van de situatie waarbij de langstlevende in zijn testament heeft bepaald dat zijn drie kinderen de enige erfgenamen zijn, waarbij aan twee van de drie kinderen zijn IB-onderneming tegen inbreng van de waarde is gelegateerd. Bij zijn overlijden zijn de legaten verworpen, waardoor de onderneming naar alle drie de erfgenamen vererft.

Door het verwerpen van de legaten doen meer verkrijgers een beroep op toepassing van de BOR. Hierdoor is art. 30 SW 1956 van toepassing. Gekeken wordt naar de verschuldigde erfbelasting over de gehele nalatenschap zonder en met verwerping (of afstand) doen. Vanwege de toepassing van de BOR bij de drie kinderen, is minder erfbelasting verschuldigd dan in de situatie waarin alleen de twee legatarissen een beroep op toepassing van de BOR konden doen. Daarom wordt de verschuldigde erfbelasting geheven bij de derde erfgenaam op grond van art. 42 SW 1956. In het standpunt wordt dit cijfermatig uitgewerkt.

Wetsartikelen:

Successiewet 1956 42

Successiewet 1956 30

[Nieuwsbron]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Schenk- en erfbelasting

Regelgevende instantie: Belastingdienst

Editie: 28 juli

82

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen