De deelnemingsvrijstelling is van toepassing op voordelen uit een optieovereenkomst met geleidelijke uitoefening vanaf het moment dat uitoefening mogelijk is en leidt tot een belang dat uiteindelijk als deelneming aangemerkt kan worden. Dat staat in een standpunt van de Kennisgroep deelnemingsvrijstelling.

In de casus sluit X een optieovereenkomst met Y die recht geeft op een aandelenbelang van meer dan 5% in Y. De uitoefenprijs is vastgesteld op de waarde in het economisch verkeer van de aandelen bij toekenning van de opties. Uitoefening van het optierecht is geleidelijk mogelijk, in casu maandelijks, in gelijke delen over een periode van meerdere jaren. X heeft hierdoor pas na een x-aantal maanden een belang van 5% of meer.

Door het aangaan van de optieovereenkomst verkrijgt X een belang bij de aandelen in Y die uitoefening van het optierecht bij X een deelneming vormen. Verder wordt nog opgemerkt dat de waarde van het optierecht bij de verkrijging daarvan belast is, zie ook HR 12 oktober 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB5353, V-N 2007/47.15.

Lees ook het thema Deelnemingsvrijstelling: Onbelaste inkomsten uit dochtervennootschappen.

Wetsartikelen:

Wet op de vennootschapsbelasting 1969 13

[Nieuwsbron]

Rubriek: Vennootschapsbelasting

Regelgevende instantie: Belastingdienst

Editie: 21 juni

Informatiesoort: VN Vandaag

321

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen