Belastingplichtigen die een aandeel van 50% in een aflossingsvrije lening overnemen van ex-partners hebben volgens de kennisgroep onroerende zaken geen eigenwoningschuld.

Belastingplichtige en zijn ex-partner hebben vóór 2013 samen een woning gekocht (beiden voor 50%), waarvoor zij een aflossingsvrije lening zijn aangaan. Een van de ex-partners draagt aan de andere 50% van het economisch eigendom in de woning over en zijn aandeel in de aflossingsvrije lening. Het verkrijgen van het eigendomsaandeel door belastingplichtige is op grond van art. 3.119aa lid 4 Wet IB 2001 een verwerving van een eigen woning. De verwerving financiert belastingplichtige met de overname van het aandeel van de ex-partner in de aflossingsvrije lening. Hiermee ontstaat voor belastingplichtige een nieuwe schuld. Een nieuwe schuld kan kwalificeren als een eigenwoningschuld als deze voldoet aan de voorwaarden van art. 3.119a Wet IB 2001. De schuld van belastingplichtige voldoet niet aan deze voorwaarden en er is daarom geen sprake van een eigenwoningschuld.

Belastingplichtigen die een aandeel van 50% in een aflossingsvrije lening overnemen van ex-partners hebben volgens de kennisgroep onroerende zaken geen eigenwoningschuld. Vanaf het moment dat de aflossingsvrije lening wordt omgezet in een lening die wel voldoet aan de voorwaarden, kwalificeert deze wel als een eigenwoningschuld.

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 3.119c

Wet inkomstenbelasting 2001 3.119a

Wet inkomstenbelasting 2001 3.119aa

[Nieuwsbron]

Rubriek: Inkomstenbelasting

Regelgevende instantie: Belastingdienst

Editie: 9 oktober

Informatiesoort: VN Vandaag

1112

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen