De Kennisgroep onroerende zaken vindt dat het genotsrecht van de grond waarop een recreatiewoning staat in principe tot de rendementsgrondslag in box 3 behoort. Aangezien belastingplichtige een zakelijke vergoeding betaalt voor een tijdvak van ten hoogste één jaar is de waarde van dit genotsrecht bepaald op nihil.
Een belastingplichtige heeft een recreatiewoning op een recreatiepark waarvoor geen recht van opstal is gevestigd. Feitelijk is sprake van onroerend goed. De parkeigenaar verhuurt de grond waarop recreatiewoningen staan aan particulieren. De particulieren betalen naast huur ook voor het gebruik van de voorzieningen op het park en parkbeheer.
De huurovereenkomsten hebben geen einddatum en worden normaal gesproken automatisch verlengd. Bij overlijden eindigen de huurovereenkomsten. De parkeigenaar kan met erfgenamen een nieuwe huurovereenkomst aangaan. De rechten die voortvloeien uit de huurovereenkomst kunnen worden overgedragen aan een ander tegen een zelf te bepalen prijs.
De kennisgroep is van mening dat de rechten ten aanzien van de recreatiewoning een gebruiksrecht zijn dat een box 3-bezitting vormt. Het recht is op grond van art. 5.22 lid 3 Wet IB 2001 een genotsrecht. De waarde van dit genotsrecht wordt bepaald op de waarde waarvoor het recht zou kunnen worden aangekocht. Dit is de prijs de meestbiedende gegadigde besteedt. In dit geval betreft deze waardering nihil vanwege de zakelijke huurprijs voor de grond.
Lees ook het thema De tweede woning in binnen- en buitenland en box 3.
Wetsartikelen:
Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001 19
Wet inkomstenbelasting 2001 5.19
Wet inkomstenbelasting 2001 5.22
Wet inkomstenbelasting 2001 5.3
Rubriek: Inkomstenbelasting, Waardering onroerende zaken
Regelgevende instantie: Belastingdienst
Editie: 28 november
Informatiesoort: VN Vandaag