Een natuurlijk persoon die in het buitenland woont houdt via een buitenlandse vennootschap aandelen in de Nederlandse vennootschap X en houdt rechtstreeks alle aandelen in de Nederlandse vennootschap Y. Aandelen Y worden verhangen naar X, gevolgd door een dividenduitkering van Y aan X.
De vraag die voorligt is of op basis van art. 4 lid 7 en 8 Wet DB 1965 een opbrengstgerechtigde niet de uiteindelijke gerechtigde is, indien de oorspronkelijke, directe aandeelhouder geen direct of indirect belang meer heeft in de uitkerende vennootschap Y.
De oorspronkelijke directe aandeelhouder, de buitenlandse vennootschap, behoudt of verkrijgt niet op een directe of indirecte wijze een positie in de aandelen die vergelijkbaar is met zijn positie in soortgelijke aandelen voorafgaand aan de stapsgewijze verhanging van de aandelen Y.
De kennisgroep vindt dat art. 4 lid 7 Wet DB 1965 niet van toepassing is omdat de buitenlandse vennootschap zowel direct als indirect geen belang heeft behouden. De inhoudingsvrijstelling van art. 4 lid 1 Wet DB 1965 is van toepassing op de dividenduitkering van Y aan X.
Wetsartikelen:
Wet op de dividendbelasting 1965 4
Rubriek: Dividendbelasting
Regelgevende instantie: Belastingdienst
Editie: 8 november
Informatiesoort: VN Vandaag