De rechten en verplichtingen die voortvloeien uit een (onder)verhuurovereenkomst zijn bezittingen en schulden als bedoeld in art. 5.3 Wet IB 2001. Zolang de overeengekomen vergoeding zakelijk is, bedraagt de waarde in box 3 nihil. Dat staat in een standpunt van de Kennisgroep inkomstenbelasting niet-winst.
X huurt een woning van een Stichting tegen een zakelijke vergoeding van € 850 per maand. X verhuurt de woning met toestemming van de verhuurder onder voor een periode van 5 jaar tegen een zakelijke huur van € 1.400 per maand, die maandelijks wordt voldaan.
Indien de overeengekomen vergoeding niet zakelijk is, de betalingstermijnen niet regelmatig vervallen en/ of de betalingstermijnen betrekking hebben op een tijdvak van meer dan een jaar moeten het gebruiksrecht en verplichting worden gewaardeerd op de waarde in het economische verkeer. Als de vergoeding van de onderhuur significant hoger is dan de vergoeding van de huur kan nog steeds sprake zijn van een zakelijke verhuur. Dit is afhankelijk van de feiten en omstandigheden.
Als de huur bijvoorbeeld voor een ongebruikelijk lange termijn vooruit wordt betaald, moet bij de waardering van het huurrecht rekening worden gehouden met de vooruitbetaalde huurpenningen en geldt art. 5.19 lid 4 Wet IB 2001.
Lees ook het thema Box 3.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 5.19
Wet inkomstenbelasting 2001 5.22
Wet inkomstenbelasting 2001 5.3
Rubriek: Inkomstenbelasting
Regelgevende instantie: Belastingdienst
Editie: 13 september
Informatiesoort: VN Vandaag