De kennisgroep dividendbelasting en bronbelasting stelt dat de verschuldigdheid van dividendbelasting bij inkoop van aandelen tegen onzekere toekomstige betalingen ontstaat op het moment dat het onvoorwaardelijke recht op uitbetaling bestaat of uiterlijk op het tijdstip dat de uitkeringen plaatsvinden op basis van het recht op toekomstige betalingen.

Aan de kennisgroep dividendbelasting en bronbelasting is de vraag voorgelegd op welk moment en waarover dividendbelasting is verschuldigd indien de inkoop van aandelen plaatsvindt tegen contanten en een recht op toekomstige betalingen waarvan de omvang nog niet vaststaat. In de beschouwing merkt de kennisgroep op dat beide tegenprestaties voor de inkoop afzonderlijk moeten worden beoordeeld. Bij inkoop van aandelen in contanten is dividend verschuldigd indien en voor zover de betaling in contanten het gemiddeld op de aandelen gestorte kapitaal overtreft (vgl. art. 3 lid 1 onderdeel a Wet DB). Voor de verschuldigdheid van dividendbelasting bij inkoop van aandelen tegen onzekere toekomstige betalingen verwijst de kennisgroep naar art. 7 lid 3 Wet DB en twee arresten van de Hoge Raad (HR 13 juli 1960, 14/152, BNB 1960/53 en HR 29 juni 2007, 43108, BNB 2008/154, V-N 2007/31.6). Hieruit leidt de kennisgroep af dat in dergelijke situaties dividendbelasting verschuldigd is op het moment dat het onvoorwaardelijke recht op uitbetaling bestaat of uiterlijk op het tijdstip dat de uitkeringen plaatsvinden op basis van het recht op de toekomstige betalingen, omdat dan de opbrengst van de inkoop ter beschikking wordt gesteld. De dividendbelasting is dan verschuldigd indien en voor zover de uitkeringen het resterende gemiddeld op de aandelen gestorte kapitaal overtreffen.

Wetsartikelen:

Wet op de dividendbelasting 1965 3

Wet op de dividendbelasting 1965 7

[Nieuwsbron]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Dividendbelasting

Regelgevende instantie: Belastingdienst

Editie: 12 april

132

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen