Als men de inbrengvrijstelling in de OVB voor omzetting in een NV of BV wil toepassen voor de inbreng van buitenvennootschappelijk ondernemingsvermogen moet het gehele buitenvennootschappelijke ondernemingsvermogen worden ingebracht. Anders is de vrijstelling in het geheel niet van toepassing. Dat staat in een standpunt van de Kennisgroep overdrachtsbelasting.

In de casus hebben X en Y ieder een aandeel van 50% in een VOF, die een materiële onderneming drijft. Daarnaast bezitten zij gezamenlijk buitenvennootschappelijk ondernemingsvermogen, bestaande uit 2 percelen grond. Perceel 1 wordt geheel gebruikt in de onderneming, perceel 2 wordt deels gebruikt door de onderneming en deels privé. Bij de inbreng van de VOF in Z BV willen X en Y alleen perceel 1 inbrengen. Perceel 2 wordt niet ingebracht, maar blijkt overeenkomstig het eerdere gebruik door de onderneming in gebruik bij Z BV.

Als alleen perceel 1 wordt ingebracht, wordt niet voldaan aan de voorwaarden van art. 5 Uitv.besl. BRV 1971. De vrijstelling van art. 15 lid 1 onderdeel e ten tweede BRV 1970 is dan niet van toepassing.

De kennisgroep merkt nog op dat als perceel 2 wel zou zijn ingebracht, maar alleen het privé gebruikte deel niet, de vrijstelling wel van toepassing zou zijn. Alleen het gehele buitenvennootschappelijk vermogen dat een functie vervult binnen de onderneming moet ingebracht worden.

Wetsartikelen:

Uitvoeringsbesluit belastingen van rechtsverkeer 5

Wet op belastingen van rechtsverkeer 15

[Nieuwsbron]

Rubriek: Belastingen van rechtsverkeer, Inkomstenbelasting

Regelgevende instantie: Belastingdienst

Editie: 16 oktober

Informatiesoort: VN Vandaag

9

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen