De casus gaat over een in Nederland gevestigde vennootschap die een zogenoemde mezzaninelening heeft verstrekt aan een in Duitsland gevestigde, niet-gelieerde vennootschap. De vergoeding voor deze financiering bedraagt een bepaald percentage van de winst met als maximum een bepaald percentage van de hoofdsom. Op de door de Duitse vennootschap betaalde vergoeding is door Duitsland bronbelasting ingehouden. Bij de Duitse vennootschap is deze vergoeding aftrekbaar van de winst. De Nederlandse vennootschap beschikt niet over een vaste inrichting in Duitsland.
Ingevolge het belastingverdrag tussen Nederland-Duitsland is interest uitsluitend belastbaar in de woonstaat, in casu Nederland. Echter, in het onderhavige geval gaat het om interest op een lening waarvan het rentepercentage is gekoppeld aan de winst van de schuldenaar en is de interest aftrekbaar bij het vaststellen van de winst van de schuldenaar. In dat geval mag ook Duitsland als bronstaat de interest belasten. Duitsland heeft dus terecht bronbelasting ingehouden. Nederland mag als woonstaat de interest eveneens belasten. Dit heffingsrecht wordt door Nederland ook geëffectueerd. Dat de voorkoming van dubbele belasting in deze situatie niet expliciet is geregeld, is niet het gevolg van een omissie of onjuiste verwijzing. Tijdens de parlementaire behandeling van het verdrag is hierbij stilgestaan. Er zijn twee mogelijkheden. Alleen de tweede mogelijkheid van een onderling overlegprocedure op grond van artikel 25 van het Verdrag resteert. De Nederlandse vennootschap kan hiertoe een verzoek richten aan de Belastingdienst/Grote Ondernemingen in Den Haag.
Wetsartikelen:
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Internationaal belastingrecht
Regelgevende instantie: Belastingdienst
Editie: 23 juni