Een werkgever huurt via een externe beveiligingsorganisatie persoonsbeveiliging in voor een werknemer die concrete en ernstige bedreigingen ontvangt vanwege een actie van de werkgever. De werknemer fungeert als het ‘gezicht’ van het bedrijf. De werkgever heeft op grond van een risico-inventarisatie en evaluatie besloten om persoonsbeveiliging te verstrekken om het risico voor de werknemer te beperken. De persoonsbeveiliging is er alleen gedurende de werktijd. De werkgever brengt de kosten van de beveiliging niet ten laste van de werknemer. Volgens de Kennisgroep loonheffing algemeen vormt de verstrekking van persoonsbeveiliging aan de werknemer loon, maar is onder omstandigheden gericht vrijgesteld op grond van de arbovrijstelling. De persoonsbeveiliging voldoet aan de drie voorwaarden van het loonbegrip: de voordeelseis, causaliteitseis en verstrekkingseis. De persoonsbeveiliging levert een (privé)voordeel op voor de werknemer, omdat deze bespaart op particuliere uitgaven. Dat de werknemer dit niet ervaart als een beloningsvoordeel speelt geen rol onder de WKR, zolang het voordeel maar kan worden toegerekend aan de dienstbetrekking. De werkgever verstrekt de persoonsbeveiliging in de hoedanigheid van werkgever waardoor de verstrekking kan worden toegerekend aan de dienstbetrekking. In de wetsgeschiedenis over de WKR stelt de wetgever dat kosten voor persoonsbeveiliging ten laste kunnen worden gebracht van de vrije ruimte. De kennisgroep concludeert dat de verstrekking van persoonsbeveiliging loon vormt. De werkgever zou de arbovrijstelling kunnen toepassen indien wordt voldaan aan de voorwaarden. In de Arbowet is vastgelegd welke mate van bescherming de werkgever minimaal moet bieden.
Wetsartikelen:
Wet op de loonbelasting 1964 10
Rubriek: Loonbelasting
Regelgevende instantie: Belastingdienst
Editie: 24 augustus
Informatiesoort: VN Vandaag