In deze casus betreft het een structuur waarbij natuurlijke personen A en B zowel via hun eigen holding als in privé een belang houden in X bv. Het privébelang bedraagt bij beide 27% en het belang via de eigen holding 23%. X bv houdt 40% van de aandelen in Y bv, een HIR-vennootschap. De overige 60% wordt gehouden door derden. Y bv vormt een HIR. Later dat jaar koopt Y bv het 60%-aandeel van derden in, waardoor X bv enig aandeelhouder wordt.
Door de wijziging van het uiteindelijke belang in Y bv moet de HIR voorafgaand aan de kwalificerende belangwijziging worden toegevoegd aan de winst. De uitbreiding van het belang van de natuurlijke personen A en B kwalificeert niet voor de uitzondering van art. 12a lid 2 onderdeel b Wet VPB 1969. Zij hadden voor de belangwijziging ieder minder dan 1/3 uiteindelijke belang, namelijk ieder 20%.