De verjaringstermijn van het recht op dwanginvordering, in het geval de belastingschuldige is opgehouden te bestaan en de ontvanger voor zijn onbetaald gelaten belastingschuld een derde aansprakelijk heeft gesteld, wordt verlengd met de termijn dat de aansprakelijk gestelde voor de aansprakelijkstelling uitstel van betaling heeft gehad. Dit staat in een standpunt van de Kennisgroep invordering & civiel recht.

Aanleiding van dit standpunt is een uitspraak van Hof Amsterdam van 28 november 2023, V-N Vandaag 2024/34. Het hof heeft in deze zaak beschikkingen aansprakelijkstelling vernietigd omdat het recht op dwanginvordering van de onderliggende belastingschuld is verjaard. Het recht op dwanginvordering van de aansprakelijkheidsschuld eindigt daarmee ook, omdat deze accessoir is aan de belastingschuld. De ontvanger is het niet eens met het hof en wil cassatie instellen. Als het oordeel van het hof wordt gevolgd wordt de bepaling dat de aansprakelijkgestelde voor de verlenging van de verjaringstermijn in de plaats treedt van de belastingschuldige niet toegepast, aldus de kennisgroep.

Wetsartikelen:

Algemene wet bestuursrecht 4:111

Invorderingswet 1990 27

[Nieuwsbron]

Rubriek: Invordering

Regelgevende instantie: Belastingdienst

Editie: 28 februari

Informatiesoort: VN Vandaag

222

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen