De aanleiding voor dit kennisgroepstandpunt betreft een buitenlandse bestuurder die werkzaam is voor een in Nederland gevestigd lichaam. De bestuurder verricht zijn bestuurswerkzaamheden zowel in Nederland als in zijn woonland. Op een gegeven moment ontvangt de bestuurder een excessieve vertrekvergoeding ex art. 32bb Wet LB 1964. Naar aanleiding van deze casus is aan de kennisgroep eerst de vraag gesteld welke staat bij een bestuurdersbeloning het heffingsrecht heeft over de excessieve vertrekvergoeding, bij toepassing van een op het OESO-modelverdrag gebaseerd belastingverdrag. Vervolgens is de vraag gesteld hoe de verdragstoepassing uitwerkt bij de toepassing van het bestuurdersartikel in de belastingverdragen NL-VK 2008 en NL-VS 1992. Volgens de Kennisgroep IBR/IB niet-winst/LB/PH aanslag komt het heffingsrecht voor excessieve vertrekvergoedingen van bestuurders op basis van het OESO-modelverdrag en de belastingverdragen NL-VK 2008 en NL-VS 1992 toe aan de vestigingsstaat van het lichaam dat de excessieve vertrekvergoeding uitkeert. Hierbij dient onderscheid gemaakt te worden tussen het OESO-modelverdrag waar de plaats waar de werkzaamheden worden uitgevoerd niet relevant is en de belastingverdragen NL-VK en NL-VS waar de plaats waar de werkzaamheden worden uitgevoerd wel relevant is. Voor belastingverdragen waar de plaats waar de werkzaamheden worden uitgevoerd wel relevant is dient toerekening van de excessieve vertrekvergoeding plaats te vinden overeenkomstig de toerekening van het totale loon genoten in het jaar van beëindiging van de dienstbetrekking.
Wetsartikelen:
Wet op de loonbelasting 1964 32bb
Rubriek: Internationaal belastingrecht, Loonbelasting
Regelgevende instantie: Belastingdienst
Editie: 27 november
Informatiesoort: VN Vandaag