De heer X maakt en verkoopt vanaf 1998 keramische producten. X verricht de activiteiten vanuit zijn woonadres en wel speciaal in de erkerkamer, de droog- en opslagruimte en de garage. De algemene ruimten, zoals de gangen, worden zowel zakelijk als privé gebruikt. De woning is niet splitsbaar. X werkte eerder als onderwijzer. In 2008 ontvangt X een pensioen van het ABP. De inspecteur stelt dat de activiteiten vanaf 1 januari 2008 geen bron van inkomen meer zijn en accepteert het aangegeven verlies niet. Rechtbank Leeuwarden stelt de inspecteur in het gelijk. X gaat in hoger beroep.
Hof Arnhem-Leeuwarden (MK I, 15 oktober 2013, 12/00201, V-N 2014/3.1.1) oordeelt dat de keramische activiteiten niet kunnen worden aangemerkt als een bron van inkomen. X maakt niet aannemelijk dat in 2008 redelijkerwijs kon worden verwacht dat de activiteiten in de toekomst positieve opbrengsten zouden opleveren. Feitelijk staat namelijk vast dat de activiteiten nooit tot een positief resultaat hebben geleid omdat de kosten, zoals de accountants- en huisvestingskosten, altijd fors hoger waren. In het controlerapport van 13 september 2007 neemt de inspecteur eenduidig het standpunt in dat er geen bron meer is. Deze opzegging is rechtsgeldig. Het beroep van X is ook voor het overige ongegrond. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.8