Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat de door X aan echtgenote Y gedane betalingen grotendeels kwalificeren als aftrekbare onderhoudsverplichtingen.

Belanghebbende, X, heeft sinds 2005 een relatie met mevrouw Y. Hij trouwt met haar in 2010 en ze hebben samen een zoon. X en Y wonen in twee boven elkaar gesitueerde woningen met ieder een eigen ingang. In zijn aangifte IB 2009 en 2010 claimt X aftrek van achtereenvolgens € 23.527 en € 24.525 aan kosten voor levensonderhoud voor Y. De inspecteur weigert de aftrek.

Rechtbank Noord-Nederland oordeelt dat er sprake is van een rechtens afdwingbare vordering van Y op X omdat er bij X een morele verplichting (in de zin van het BW) tot voorziening in het levensonderhoud van Y is. Volgens de rechtbank is het bij een LAT-relatie weliswaar gangbaar dat partners in hun eigen onderhoud voorzien, zodat bijdragen over en weer daarvoor niet aftrekbaar zijn, maar de situatie van Y is volgens de rechtbank zo bijzonder dat X zich naar objectieve maatstaven dringend moreel gedwongen kan voelen om in het levensonderhoud van Y te voorzien. X en Y hebben namelijk al vanaf 2005 een LAT-relatie, hebben samen een kind en de uit het buitenland afkomstige Y kan in Nederland niet in haar levensonderhoud voorzien door het ontbreken van een verblijfsvergunning, het taalverschil en verschillen in diploma's. Dit is niet anders doordat X en Y niet samenwonen en ook niet omdat hun woningen boven elkaar liggen. De rechtbank concludeert dat X recht heeft op aftrekbare kosten van levensonderhoud van achtereenvolgens € 16.982 (2009) en € 16.533 (2010).

[Bron Uitspraak]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Instantie: Rechtbank Noord-Holland

Editie: 14 maart

14

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen