Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de kosten van de woning waarin de ex-echtgenote van X verblijft niet aftrekbaar zijn als onderhoudsverplichting. X maakt niet aannemelijk dat de woning ter beschikking is gesteld op grond van een familierechtelijke verplichting.
X is in 2020 gehuwd. Zijn echtgenote is medio 2018 uitgeschreven van het woonadres van X en sindsdien woonachtig in een ander huis dat eigendom is van X. Rechtbank Oost-Brabant heeft op 5 november 2021 de echtscheiding uitgesproken en bepaald dat X een uitkering tot levensonderhoud aan zijn echtgenote dient te betalen. Hof 's-Hertogenbosch heeft op 5 oktober 2023 de partneralimentatie nader bepaald. X verhuurt woningen, waaronder één aan zijn ex-echtgenote, die weigert huur te betalen. X stelt dat hij in 2020 duurzaam gescheiden leefde van zijn echtgenote en dat de kosten van de door de echtgenote meegenomen inboedel, de advocaatkosten en de kosten van de woning waarin de echtgenote verblijft, kwalificeren als aftrekbare onderhoudsverplichtingen.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de kosten van de woning waarin de ex-echtgenote van X verblijft niet aftrekbaar zijn als onderhoudsverplichting. De rechtbank stelt vast dat de woning verhuurd wordt aan de ex-echtgenote en dat zij weigert huur te betalen. Dit betekent echter niet dat de woning haar per definitie ter beschikking is gesteld als gevolg van een onderhoudsverplichting. X maakt niet aannemelijk dat de woning ter beschikking stond op grond van een rechtstreeks uit het familierecht voortvloeiende verplichting of een in rechte vorderbare periodieke uitkering of verstrekking die berust op een dringende morele verplichting. De rechtbank concludeert dat ook de overige door X gestelde kosten niet voor aftrek in aanmerking komen. Het beroep is ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.108
Wet inkomstenbelasting 2001 5.3
Wet inkomstenbelasting 2001 6.3
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Rubriek: Inkomstenbelasting
Informatiesoort: VN Vandaag
Editie: 22 april