X breekt in 2013 de aanbouw van zijn monumentenpand af, en start met de bouw van een nieuwe, grotere aanbouw. In 2013 betaalt X € 38.167 in verband met de aanbouw. X brengt deze kosten in aftrek. De inspecteur is echter van mening dat van het bedrag slechts € 5000 als onderhoudskosten kwalificeert.
Hof Den Haag (MK I, 6 april 2017, 16/03450, V-N 2017/34.1.2) oordeelt dat de uitgaven die betrekking hebben op het verlengen en verhogen van de aanbouw niet aangemerkt kunnen worden als kosten die zijn gemaakt om de aanbouw in bruikbare staat te herstellen of te houden. Volgens het hof zijn dat namelijk geen onderhoudskosten, maar kosten van verbetering. Deze kosten zijn dan niet aftrekbaar. Ook van de uitgaven die betrekking hebben op het vervangen van de afgebroken aanbouw kan volgens het hof niet worden gesproken van werkzaamheden die ertoe hebben gestrekt om de aanbouw, zoals die bij de aanvang van de werkzaamheden bestond, in bruikbare staat te herstellen of te houden. Een uitzondering geldt voor de kosten van herstel van het dak en de kosten van de vervanging van de cv-ketel. Het gelijk is aan de inspecteur.
De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 6.31