Belanghebbende, X, verricht sinds het jaar 2009 mantelzorg-werkzaamheden voor Y. Voor die werkzaamheden ontvangt X in het jaar 2011 een bedrag van € 20.041 aan loon uit tegenwoordige dienstbetrekking. X heeft in de jaren 2010, 2011 en 2012 autorijlessen gevolgd en rijexamen gedaan. Aanleiding voor de autorijlessen was het feit dat Y lichamelijk zodanig achteruitging dat te voorzien was dat zij op korte termijn zich niet meer zelf in haar aangepaste auto zou kunnen vervoeren. Zij zou dan aangewezen zijn op anderen om haar met haar eigen auto te kunnen vervoeren. Wanneer X daartoe niet in staat zou zijn, zou Y genoodzaakt zijn om iemand anders in te huren die betaald zou moeten worden van hetzelfde persoonsgebonden budget waarvan het salaris van X wordt betaald. X zou dan zijn baan kwijtraken. In de aangifte ib/pvv voor het jaar 2011 trekt X de kosten voor het behalen van het rijbewijs af als scholingsuitgaven. De inspecteur staat de aftrek niet toe. De rechtbank verklaart het beroep van X tegen de aanslag ib/pvv 2011 ongegrond. X gaat in hoger beroep.
Hof Amsterdam beslist, net als de rechtbank, dat X geen recht heeft op aftrek van de gemaakte kosten voor het behalen van het rijbewijs. Hoewel de uitgaven zijn gedaan "met het oog op het verwerven van inkomen uit werk en woning", strekken de uitgaven voor het behalen van een regulier rijbewijs tot algemene en duurzame verbetering van de persoonlijke uitrusting van de houder van het rijbewijs. Volgens het hof moet als regel worden aanvaard, dat de subjectieve wensen en doelen van de belastingplichtige bij het behalen van een regulier rijbewijs een ondergeschikte rol spelen. Niet relevant is of de belastingplichtige de wens of het oogmerk had zijn persoonlijke uitrusting te verbeteren. Deze verbetering is, objectief bezien, een feit, en het rijbewijs, eenmaal behaald, kan ook buiten de specifieke arbeidsverhouding worden gebruikt. Het hoger beroep is ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 6.27