X verzorgt de distributie en bezorging van dagbladen en drukwerk voor een aantal opdrachtgevers. Hij is als ondernemer ingeschreven bij de Kamer van Koophandel en is ondernemer voor de omzetbelasting. In zijn aangiften ib/pvv voor de jaren 2003 tot en met 2008 heeft X de voor de activiteiten verkregen vergoedingen verantwoord als winst uit onderneming. De inspecteur is afgeweken van de aangiften en rekent de vergoedingen tot het resultaat uit overige werkzaamheden. X heeft voor het jaar 2013 verzoeken ingediend om een VAR WUO voor zijn activiteiten. De inspecteur geeft echter twee VAR-beschikkingen af waarin de voordelen die X geniet worden aangemerkt als resultaat uit overige werkzaamheden. Het beroep van X wordt door Rechtbank Noord-Nederland ongegrond verklaard. X komt in hoger beroep.
Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden leiden, mede gelet op het spraakgebruik, de (gezamenlijke) activiteiten van X niet tot ondernemerschap in de zin van artikel 3.2 Wet IB 2001. Ook maakt X onvoldoende aannemelijk dat hij met het verrichten van de werkzaamheden ondernemersrisico loopt. Bovendien is ook de bekendheid die naar buiten aan de werkzaamheden wordt gegeven (inschrijving Gouden Gids en handelsregister) onvoldoende. De inspecteur heeft de door X behaalde voordelen terecht niet aangemerkt als winst uit onderneming maar als resultaat uit overige werkzaamheden. Het beroep op het vertrouwens- en gelijkheidsbeginsel van X wordt verworpen. Het hoger beroep is ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.90
Wet inkomstenbelasting 2001 3.2
Wet inkomstenbelasting 2001 3.156
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden
Editie: 15 december