X brengt in 2010 een deel van de door haar gehouden soortaandelen in een bv, in een naar het recht van Curaçao opgericht afgescheiden particulier vermogen (APV). De inbreng is de eerste stap in een plan, bedacht door structuuradviseur A, om de aanmerkelijkbelangclaim af te schudden. Na deze inbreng is de feitelijke leiding van het APV verplaatst naar Malta. De ‘belastingconstructie’ van A is ook bij andere aandeelhouders van de bv toegepast. A is van een ander kantoor afkomstig dan de adviseurs van X in de onderhavige procedure.
In 2014 stelt de Belastingdienst een boekenonderzoek in naar de vestigingsplaats van het APV. Als blijkt dat het APV in Nederland is gevestigd, legt de inspecteur een navorderingsaanslag IB 2010 op waarbij hij het inkomen uit aanmerkelijk belang corrigeert.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant en in hoger beroep Hof 's-Hertogenbosch oordelen dat, nu achteraf is gebleken dat het APV ten tijde van de inbreng niet op Curaçao maar in Nederland is gevestigd, de inspecteur beschikt over een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt. Van een ambtelijk verzuim is geen sprake. Het hof oordeelt ten overvloede dat navordering ook mogelijk is op grond van kwade trouw, omdat de structuuradviseur A kwade trouw is te verwijten doordat hij, ondanks zijn bekendheid met de feitelijke gang van zaken, de invulinstructie voor de IB 2010 aan X heeft verstrekt waarbij niet Nederland maar Curaçao en Malta zijn vermeld als vestigingsplaats van het APV. Die kwade trouw moet aan X worden toegerekend. Het hof verklaart het hoger beroep van X ongegrond
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 16
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting
Instantie: Hof 's-Hertogenbosch
Editie: 19 november