Hof Amsterdam oordeelt in hoger beroep dat de mogelijkheid van de toekomstige woonbestemming wel moet worden meegewogen bij de waardebepaling van de appartementen.

X koopt eind 2008 in Amsterdam twee appartementen op de begane grond voor € 500.000. X verhuurt het geheel aan C Ltd, zijnde een 100%-dochter van D Ltd, waarvan hij enig aandeelhouder is. C Ltd gebruikt het object als kinderdagverblijf. In 2014 worden de appartementen verbouwd tot twee zelfstandige woningen met een huur van € 3300 per maand. In geschil is of X in zijn IB-aangifte over 2013 voor de TBS-regeling – op basis van een waarde van € 220.000 – terecht een boekverlies van € 285.234 claimt. Volgens Rechtbank Noord-Holland is de waarde van de appartementen in november 2013 € 270.000. De inspecteur stelt dat de waarde € 320.000 bedraagt.

Hof Amsterdam oordeelt dat de mogelijkheid van de toekomstige woonbestemming wel moet worden meegewogen bij de waardebepaling. Zowel publiekrechtelijk als privaatrechtelijk waren er destijds namelijk geen wezenlijke belemmeringen voor het omzetten naar een woonbestemming. De taxateur van de Belastingdienst heeft de marktontwikkelingen voorts correct toegepast. De huizenprijzen zijn pas vanaf begin 2015 sterk gestegen. Het hoger beroep van de inspecteur is gegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 3.90

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Instantie: Hof Amsterdam

Editie: 12 januari

7

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen