X doet in 2015 BPM-aangiften voor ruim 200 uit het buitenland afkomstige auto’s met schade. De aangiften zijn gebaseerd op taxatierapporten, waarbij op de koerslijstwaarde een waardevermindering wegens schade wordt afgetrokken. In geschil is de BPM-naheffing alsmede de 50% vergrijpboete. Rechtbank Zeeland-West-Brabant verlaagt de aanslag tot € 91.307 en vernietigt de boete. X gaat in hoger beroep. Niet meer in geschil is dat bij gebruik van de koerslijst AutotelexPro recht bestaat op een correctie van 5% en bij Eurotaxglass’s een correctie van 15%. Ook is niet meer in geschil dat voor auto’s, waarvan de datum van eerste registratie in het buitenland is gelegen, in de eerste twee maanden na een tariefswijziging in de Wet BPM 1992 het daarvóór geldende lagere tarief mag worden toegepast ter berekening van de historische bruto BPM. X stelt in hoger beroep dat de rechtbank de bijkomende spuitkosten ten onrechte fixeert op 25%.
Hof ’s-Hertogenbosch (V-N 2022/30.1.4) oordeelt dat, als sprake is van spuitkosten, de bijkomende spuitkosten altijd moeten worden gemaakt en dus niet op slechts een procentueel deel van de spuitkosten kunnen worden gesteld. X maakt niet aannemelijk dat de waardevermindering van de auto’s meer is dan 72% van de geconstateerde schade. Voor het ontbreken van Nederlandstalige handleidingen en onderhoudsboekjes geldt een waardevermindering van € 103 per auto. X’ beroep is gegrond en de aanslag wordt verminderd tot € 69.191. Vanwege het zeer grote aantal auto’s wordt de vergoeding voor rechtsbijstand voor bezwaar en in eerste aanleg vastgesteld op € 2000 respectievelijk € 5000. Voor het hoger beroep krijgt X een proceskostenvergoeding van € 3807,50. X gaat in cassatie, maar motiveert het beroep niet. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Wetsartikelen:
Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 10
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingheffing van motorrijtuigen, Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Hoge Raad