X gaf volgens Rechtbank Limburg feitelijk leiding aan bv's in de bouw- en metaalsector. De bv's hielden zich bezig met het verhuren van machines, alsmede het uitzenden en detacheren van personeel. X gaf feitelijk leiding aan het plegen van fraude door aan de accountant onjuiste gegevens te verstrekken, waardoor deze onjuiste BTW-aangiften deed. X vervalste facturen en onttrok opzettelijk € 150.000 aan het pandrecht van de Belastingdienst door dit van een G-rekening af te halen. X krijgt daarom een gevangenisstraf van 15 maanden. X gaat in hoger beroep.
Hof 's-Hertogenbosch oordeelt ambtshalve dat het onttrekken van € 150.000 aan het pandrecht – conform het uiteindelijke standpunt van partijen op de zitting – is verjaard op 1 december 2020 (zie art. 70 lid 1 sub 2 WvSR). De Belastingdienst is door de fraude van X voor € 265.310 benadeeld, ondanks dat de aansprakelijkstelling van één van de zonen van X inmiddels is verminderd met € 60.895 (zie Hof 's-Hertogenbosch 31 december 2020, 19/00165). De FIOD heeft dat bedrag namelijk niet meegenomen in de nadeelsberekening door de vrijstelling van art. 31 Wet OB 1968. De redelijke termijn is in eerste aanleg met ruim 36 maanden overschreden en in hoger beroep met ruim 41 maanden. X krijgt daarom een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 69
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Omzetbelasting, Invordering, Strafrecht
Instantie: Hof 's-Hertogenbosch
Editie: 26 november