Hof Den Haag oordeelt dat de hoogte van de verschuldigde belasting door schatting is komen vast te staan, zodat de boeten worden verlaagd tot 40% – in plaats van 50% – van de te weinig geheven belasting.

X geeft in de IB-sfeer geen inkomen aan uit de betrokkenheid bij het aanbieden van kansspelen, terwijl hij schuldig is bevonden aan het deelnemen aan een criminele organisatie die jarenlang illegale kansspelen organiseerde. De strafvervolging is in hoger beroep geëindigd door een transactie met het OM en X heeft een taakstraf uitgevoerd. Er werd contant gegokt op met name voetbalwedstrijden. In geschil zijn de navorderingsaanslagen IB/PVV 2012-2015, alsmede de vergrijpboeten. Volgens Rechtbank Den Haag moet de bewijslast worden omgekeerd en verzwaard, maar maakt de inspecteur geen redelijke schatting door de winst van het gokimperium geheel aan X toe te rekenen. Uit de stukken komt naar voren dat niet X maar een derde “de grote baas” was. De winst wordt daarom voor 40% als winst uit onderneming aan X toegerekend. De 50% boeten worden dienovereenkomstig verminderd. Wegens het overschrijden van de redelijke termijn worden de boeten ambtshalve nog eens met 20% gematigd.

Hof Den Haag oordeelt dat de hoogte van de verschuldigde belasting door schatting is komen vast te staan, zodat de boeten worden verlaagd tot 40% – in plaats van 50% – van de te weinig geheven belasting. Het principale beroep van X is slechts in zoverre gegrond. Aan X is terecht een naheffingsaanslag kansspelbelasting opgelegd (zie 23/588). Deze kansspelbelasting is vanwege de transactie met het OM voor X niet aftrekbaar. X stelt vergeefs zonder nadere onderbouwing dat aanzienlijke vorderingen op de spelers niet geïnd konden worden. Het incidentele hoger beroep van de inspecteur is gegrond met betrekking tot de boete van 2014. Deze had de rechtbank moeten verminderen met het maximum van € 20.000 (zie Hof Amsterdam 16 juli 2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:2297, V-N 2024/42.15). De boeten van 2013 en 2015 worden wel verminderd met 20% van de verminderde boetegrondslag. Voor een verdere vermindering van de boeten bestaat geen aanleiding, omdat in hoger beroep geen overschrijding van de redelijke termijn heeft plaatsgevonden.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 3.14

Algemene wet inzake rijksbelastingen 67e

Algemene wet inzake rijksbelastingen 27e

Instantie: Hof Den Haag

Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht, Inkomstenbelasting

Editie: 24 april

Informatiesoort: VN Vandaag

23

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen