X is eigenaar van vijf onroerende zaken. Hij verhuurt de onroerende zaken. In geschil zijn de waarden van de onroerende zaken voor de IB-heffing. De inspecteur gaat bij het vaststellen van de waarden uit van de WOZ-waarde en past hierop een correctie toe (leegwaarderatio), omdat op de verhuur de bepalingen over huurbescherming van toepassing zijn. X vindt deze waarden te hoog. Rechtbank Haarlem stelt de inspecteur in het gelijk. Hof Amsterdam oordeelt dat de inspecteur de waarden van de onroerende zaken voor de vermogensrendementsheffing correct heeft vastgesteld. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De Hoge Raad oordeelt dat in bepaalde situaties, door een stapeling van forfaits, toepassing van de forfaits er toe kan leiden dat de waardering van verhuurde woningen voor 10% of meer hoger is dan de werkelijke waarde daarvan. Daarmee wordt dan niet voldaan aan de doelstelling van de wetgever. De Hoge Raad verwijst de zaak naar Hof Den Haag, opdat X kan aantonen dat de gehanteerde waarden te hoog zijn.
Hof Den Haag oordeelt dat X, met zijn waarderingsmethode, niet aannemelijk maakt dat de WOZ-waarden van de verhuurde woningen te hoog zijn. X heeft namelijk taxaties laten opstellen waarbij het waardepeil per juni 2015 als uitgangspunt is genomen en vervolgens is indexatie toegepast. Deze methode is volgens het hof niet geschikt. De waarde van een van de woningen wordt uiteindelijk nog verlaagd, omdat de inspecteur na de verwijzing deze waarde terecht heeft verminderd.
De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Lees ook het thema Vastgoedexploitatie in de inkomstenbelasting.
Wetsartikelen:
Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001 17a
Wet inkomstenbelasting 2001 5.20