De heer X is eigenaar van grond die was betrokken bij een ruilverkaveling. In geschil is de aanslag landinrichtingsrente over 1998. In 2009 wordt deze aanslag verlaagd conform HR 10 maart 2006, nr. 38330 en de verwijzingsuitspraak van Hof Leeuwarden (11 juli 2007, nr. 06/19). Volgens de inspecteur moet bij het opmaken van de definitieve kostenberekening worden uitgegaan van de voorlopige kostenberekening, vermeerderd met de gevolgen van de bezwarenbehandeling en met het lager uitvallen van de kostenposten dan is begroot bij de voorlopige kostenberekening. Met het hoger uitvallen van kosten mag geen rekening worden gehouden. Rechtbank Leeuwarden stelt de inspecteur in het gelijk. X stelt in hoger beroep dat de (tweede) uitspraak van rechtbank met gerectificeerde datum ten onrechte niet in het openbaar is uitgesproken. X stelt voorts dat de Lijst der geldelijke regelingen ondeugdelijk is vastgesteld.
Hof Leeuwarden (MK I, 17 januari 2012, 11/00006, V-N Vandaag 2012/176) oordeelt dat in beginsel moet worden uitgegaan van de juistheid van de door de rechtbank vermelde feiten en omstandigheden. Hierbij wordt nog opgemerkt dat de wet niet vereist dat de beslissing in het openbaar wordt uitgesproken door de voorzitter of een ander lid. De heffing van de landinrichtingsrente geschiedt in de vorm van een belastingaanslag en iedere aanslag staat op zichzelf. De aanslag in een eerder jaar kan dus nimmer van invloed zijn op de aanslag in een later jaar. De aanslag is juist vastgesteld en het beroep van X is ongegrond. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 8:78